Beste Sjaak Swart,
Of moet ik Mister Ajax zeggen?
Ik hou het vanochtend op Sjakie.
Laten we zeggen dat dit een redelijk surrealistische situatie is: een oude komiek, die vorig jaar afscheid van het theater heeft genomen, speelt nog één keer in Carré en we kunnen zeggen: het loopt niet lekker.
Vroeger stond ik voor uitverkochte zalen en nu zit er nog een eenzame 87-jarige bejaarde in zijn uppie in de zaal.
En wat voor bejaarde.
Een bejaarde die alles is behalve bejaard. Een man die je niet harder kunt beledigen dan hem een bejaarde te noemen. Een man die nog niet zo lang geleden met zijn vrienden wekelijks een rondootje trapte op Zeeburgia. Een man die mijn absolute Ajax-held is omdat hij mijn jeugd, en niet alleen mijn jeugd, zeldzaam heeft opgevrolijkt met voorzetten, doelpunten, kampioenschappen, KNVB Bekers en drie Europacups. Want ik hoor tot de gelukkige generatie die het Gouden Ajax heeft zien spelen. Live in De Meer, het Olympisch Stadion en ik was er op woensdag 2 juni 1971 bij in Wembley waar Panathinaikos met 2-0 werd verslagen.
Maar Jezus Sjaak, wat heb ik als jongetje van jou en dat gouden team genoten.
Mijn vader is een op de Lauriergracht geboren Amsterdammer, maar in 1951 naar het Gooi verhuisd waar de familie ging hockeyen. Niet voetballen. Dat mag niet in het Gooi. In dat reservaat wordt gehockeyd. Ook ik hockeyde. Heel slecht. En ik vond er geen reet aan. Toen ik op mijn zestiende twee keer achter elkaar bleef zitten, wachtte mij een zware straf: ik moest van hockey af. Nog nooit ben ik zo blij geweest. En vanaf toen heb ik geen potje meer gemist. Tot nu.
Eerst ging ik op een jongenskaartje van vijftig cent, maar al gauw had ik een seizoenkaart. In vak L van de Meer. Dat werd ook wel Vak Libanon genoemd. Ook al hockeyde ik niet meer, had ik toch in het weekend een stick in mijn handen. Maar voor die tijd had ik natuurlijk ook alles al gezien. Toen Studio Sport nog Sport in Beeld heette en we elke zondagavond voor de buis zaten om je te zien winnen.
Jij, Bennie, Henk Groot, Pietje en Johan natuurlijk.
Kijk, ik heb je fantastische carrière niet helemaal kunnen volgen. Vier jaar voor mijn geboorte werd jij lid van Ajax en toen jij op 16 september 1956 debuteerde in het eerste was ik twee.
Mijn eerste echte grote Ajax-herinnering is 7 december 1966 de mistwedstrijd tegen het grote Liverpool. Een van jullie mooiste overwinningen die niemand heeft gezien. Ook jullie zelf niet. Maar een wedstrijd waar zoveel mooie verhalen aan kleven. Zoals Salo Muller, die geblesseerde spelers verzorgde zonder dat de scheidsrechter door had dat hij in het veld was. Voor de jongeren onder u: Salo was de legendarische verzorger van het Gouden Ajax.
Net als dat jij vlak voor rust al bijna in de kleedkamer was terwijl de wedstrijd nog bezig was.
Maar volgens mij was dat potje tegen de Reds het begin van de glorietijd. Vanaf dat moment waren jullie in mijn subjectieve Ajax-ogen onverslaanbaar.
Jezus Sjaak, wat waren dat een mooie jaren en wat waren we als supportertjes fanatiek. Als jochies huilden we toen jullie de finale verloren van AC Milan. 4-1. In Madrid. Echte dikke tranen biggelden bij mij en mijn broertje over onze jongenswangen. En het ergste was het dat onze moeder dan zei: “Het is maar voetbal!”
Het was veel meer Sjaak en ik weet niet of jij je dat toen realiseerde maar jullie lieten zoveel jongens dromen. Wij wilden jullie allemaal worden. Johan, Pietje, Sjakie. Meneer Michels.
Die vier finales waren natuurlijk goud, maar ook de route daar naar toe. Niemand was veilig. Met een van de mooiste overwinningen, die in 1969 in Lissabon, waar jullie een 3-1 achterstand tegen Benfica goed maakten en in Parijs met 3-0 wonnen in de verlenging. Veertigduizend supporters reisden met jullie mee. Ik was met mijn vijftien jaar te jong, maar zag het op tv.
Ik kan een avond vullen met Ajax-herinneringen aan die tijd. Maar waarom zijn we hier bij elkaar? Om stil te staan bij het meer dan bijzondere feit dat je 75 jaar lid van Ajax bent. En in al die tijd geen seconde vreemdgegaan. Na je prachtige afscheid in een uitverkocht Olympisch Stadion tegen Tottenham Hotspur in 1973 (4-1 gewonnen uiteraard!) ben je je met Ajax blijven bemoeien. Gelukkig kreeg je niet te veel zeggenschap, anders had je tot afgelopen weekend in de basis gestaan. Maar je groeide van de allerbeste rechtsbuiten aller tijden uit tot Mister Ajax, die elke week aan iedereen uitlegde dat je nog makkelijk mee kon. Want ik leg ze bij al die jongens nog op de stropdas!!!
Dit zei je tot vorige week.
Sjaak, er kwam een tweede gouden periode onder Louis en die was ook mooi, maar toen was ik veertig en dan sta je toch anders in het leven dan wanneer je een dromende puber bent.
Jaren stond ik in die tijd op de Diemenzijde van De Meer en kon ik je bijna aanraken als je een corner nam. Je kon me horen zingen.
In de jaren negentig ging mijn telefoon. Sjaak Swart. Hij wilde naar Carré. Ik vroeg: een of twee kaartjes. Nee, honderd. Heel Lucky Ajax kwam mee.
In principe deed ik geen groepen, maar voor jou en je vrienden maakte ik elke keer een uitzondering.
En wat me nou het meest ontroert is dat ik 54 jaar geleden als zeventienjarig jongetje niet wist dat ik ooit op een doordeweekse donderdag mijn held mocht toespreken in een Carré, niet leeg, maar overvol herinneringen. Uitverkocht zelfs.
Sjaak, je zit daar in je uppie in de Koninklijke Loge. En terecht. Ik ben trots dat ik dit mocht doen en beloof je: over 25 jaar sta ik hier weer.
En als je je afvraagt hoe ik hier gekomen ben: ik moest toch die kant uit.



